Met het wegvallen van de eerste generatie gekleurde Indische Nederlanders in diaspora en het verder vergrijzen van de tweede generatie is het maar de vraag in hoeverre het Indo-zijn een plek zal hebben in de toekomst. Er zijn in ieder geval steeds minder ooggetuigen van de wereld die Nederlands-Indië werd genoemd. Er wordt wel steeds meer academisch onderzocht en gepubliceerd. Soms zelfs met de Indo centraal in de onderzoeksvraag. Ook omtrent vragen over Indo-eigenheid en eenduidige definities van Indo-cultuur wordt binnen de gemeenschap zelf nog steeds vrolijk gedebatteerd. Maar het is een feit dat het land van herkomst waar literair Indo-icoon Eddy du Perron over schreef niet meer bestaat. Nederlands-Indië is dood, maar... in hoeverre leeft Indisch Nederland?
De geschiedenis van de Indo begint natuurlijk niet bij de naoorlogse diaspora en zelfs niet met de stichting van die uitgestrekte kolonie die nu Indonesia heet. De ontstaansgeschiedenis begint nog voor de komst van de eerste handelsschepen van de VOC in de 17e eeuw. De eerste gemengde gemeenschappen ontstonden namelijk al 500 jaar geleden, toen de Portugezen hun eerste handelsmissies naar de specerijeilanden stuurden. Logischerwijs evolueren ook de Indo identiteit en de Indo cultuur mee met de eeuwige winden van verandering. De Indo als VOC employee in een verafgelegen buitenpost, of tweehonderd jaar later als trein conducteur bij de Nederlands Indische spoorwegmaatschappij te Buitenzorg was natuurlijk ook al een hele andere. Wellicht vormt het eindstation van de diaspora, ver van het land van herkomst, inderdaad wel het eindpunt van de Indo. De laatste halte van een fascinerende reis door de tijd.
Sterker nog als we goed om ons heen kijken kunnen we een land zien dat zo voor de hand liggend Indisch is dat we misschien wel over Indisch Nederland kunnen spreken. Nederland is zo doortrokken van van alles Indo, dat het niet eens meer opvalt. Slechts door eens goed te gaan vergelijken met andere Europese (buur-)landen valt het op: Nederland is allang Indisch geworden. Elk dorp en elke stad hebben wel een Indisch of Indonesisch restaurant en/of toko. Zelfs de nog talrijkere Chinese restaurants noemen zich in Nederland vaak Chinees-Indische restaurants. In bijna elke provincie wordt er jaarlijks wel minimaal 1 Pasar Malam georganiseerd. Dergelijke fenomenen doen zich niet voor in andere landen, waar je met moeite een Indonesisch restaurant zult vinden, laat staan een toko of pasar malam. Zijn wij niet het enige land waar we pinda of satésaus (en soms zelfs sambal) over onze patat friet doen? En wat denkt u van fastfood uitvindingen zoals de Bamibal of de Nasihap?
De Gravin C. van Limburg Stirum stelt in haar Engelstalige kookboek ‘The Art of Dutch cooking’ uit 1962 reeds dat vele gerechten uit de Indische keuken als nationale gerechten worden beschouwd. Iedere Nederlander kent de volgende gerechten wel: Saté, babi pangang, bami, nasi (goreng), pisang goreng, sambal, kroepoek, enz. Naast de fastfood voorbeelden van hierboven zijn er nog vele Nederlandse variaties en mutaties van Indonesisch eten. Bij de keurslager worden oer-Hollandse varkensworsten in een handomdraai met wat pindasaus en gebakken uitjes omgetoverd tot allerlei soorten zogenaamde Javaanse worsten. Elke reguliere supermarkt heeft de basis ingrediënten voor een uitgebreide rijsttafel in haar assortiment. Daar waar in de jaren 50 Indos nog flink moesten improviseren om alle ingrediënten bij elkaar te sprokkelen is er nu bijna overal wel een blikje kokosmelk of pakje santen te vinden.
Met mijn bord dampende witte rijst met tahu goreng op schoot zie ik op televisie 2 politieke kemphanen met elkaar het debat aangaan. Mark Rutte en Geert Wilders willen niet voor elkaar onderdoen en deze keer wint Rutte het debat (vind ik). Beiden zijn telgen uit oude Indische families. De eerste steekt niet onder stoelen of banken dat hij wanneer hij maar kan Indonesisch eet en als er op het Binnenhof door het kabinet overgewerkt word dan wordt er steevast afgehaald bij zijn favoriete restaurant Soeboer. Ook de laatste ontkent ondanks (of dankzij) zijn anti-islamisme zijn Indische roots niet en vertelt in zijn biografie over het in het weekend zelf bakken van kroepoek. Is het feit dat beider nestor de VVD korifee Frits Bolkestein eveneens Indische roots heeft dan puur toeval? Je zou het kunnen denken als ook niet de 2 begenadigde CDA Ministers van Buitenlandse Zaken Hans Van Den Broek en de in Batavia geboren Ben Bot van Indische komaf waren. Of D66 politica Winnie Sorgdrager, oud-Minister van Justitie en voorzitter van het Multatuli-genootschap en PVDA Minister Jet Bussemaker die als staat-secretaris niet alleen ‘Pro-Indisch’ beleid heeft gemaakt, maar ook bestuurslid van het Nederlands-Indië Herinneringscentrum "Bronbeek" was en zelfs een boek schreef over de kampervaringen van haar vader.
Boeken werden altijd wel geschreven ook al was indertijd het culturele klimaat in Indië zelf niet echt bevorderend voor hoogstaande literatuur. Toch heeft de Indische literatuur legendarische schrijvers voortgebracht. Denk aan auteurs als de al eerder genoemde Indo E. du Perron. Het grote meesterwerk uit de Nederlandse literatuur is natuurlijk de ‘Max Havelaar’ van het literair genie E. Douwes Dekker aka Multatuli. Zijn achterneef de Indo E. Douwes Dekker aka Setiabudi heeft de revolutionaire ideeën uit het boek zelfs nog in praktijk gebracht. Leven werd kunst en kunst werd leven. Dan is er nog mijn persoonlijke favoriet Maria Dermout die met de Engelse vertaling van haar debuut ‘De 10.000 dingen’ bovenaan de top 10 lijst van Time Magazine belandde tussen internationale meesterwerken als ‘Breakfast at Tiffany´s' van Truman Capote, 'Doctor Zhivago' van Pasternak en 'Lolita' van Nabokov. Haar schrijfstijl werd vergeleken met die van Hemmingway. Een andere grootheid is natuurlijk Couperus (1863), wiens nog steeds meeslepende werk in de internationale arena wel wordt vergeleken met die van Emile Zola en Oscar Wilde. In ‘De Stille Kracht’ brengt Couperus het oude Indië tot leven, maar misschien nog bijzonderder is het dat hij in zijn andere meesterwerken het Indische leven in vooroorlogs Nederland, met name Den Haag, tot leven brengt met talloze personages die of onderweg naar, of op de terugweg van Indië waren. Ook die boeken behoren volgens literair nestor Dr. Rob Nieuwenhuijs tot de Indische letteren.
De Indische letteren zijn dus een substantieel onderdeel van de Nederlandse literatuur geworden met dankzij het werk van Dr. ‘Sinjo Robbie’ Nieuwenhuijs een eigen leerstoel en internationale academische aandacht. Ook na de oorlog bleven er nog regelmatige Indische letteren verschijnen in eerste instantie van eerste generatie auteurs zoals de literaire grand dame van Nederland Hella Haasse met onder meer haar ontelbaar herdrukte boekje ‘Oeroeg’ en de Mohamed Ali van de Nederlandse literatuur de unieke en onvolprezen activist/auteur Tjalie Robinson. Later door 2e generatie auteurs als Adriaan van Dis met zijn eveneens ontelbaar herdrukte boekje ‘Nathan Sid’ en een niet gewoon Indisch meisje genaamd Marion Bloem, naar mijn mening de opvolger van Indisch leidsman Tjalie Robinson. Zo zijn er vele auteurs die bij de Indische literatuur horen maar niet altijd als zodanig herkend worden. De in Batavia geboren Yvonne Keuls bijvoorbeeld die beter bekend is van haar boek ‘De Moeder van David S.’ of Ernst Jansz die beter bekend is als muzikant van de band Doe Maar.
Als muzikale medeoprichter van Doe Maar, de populairste Nederlandstalige band ooit, is Ernst Jansz verantwoordelijk voor het enige niet geheel Nederlandstalige nummer in hun repertoire. Met het half Maleis c.q. Indonesisch-talige lied ‘Rumah Saya’ (Mijn Huis) beschrijft hij het Indo gevoel van dualisme. “En dan verlang ik naar een ander huis. In het land van mijn vader. Maar ook daar zal ik een vreemdeling zijn, In het land van mijn vader. Rumah saya, dimana.” In het jaar 1983 stond Doe Maar onder meer met dat lied 8 weken op nummer 1 in de album top 50 totdat Thriller van Michael Jackson hen van de troon stootte. De Nederlandse muziek industrie heeft altijd al vol gezeten met Indos. Soms nadrukkelijk en soms bijna undercover. Van Gouwe Ouwen als Anneke Gronloh, Sandra Reemer en Patty Brard van het Disco-trio LUV, tot Xander Buisonje van Volumnia. Of denk aan de gitarist Tres Manos van de baanbrekende band Urban Dance Squad en de zusters Klemann van de pop-band Lois Lane, die ooit met Prince speelden en produceerden. Ook een van Nederlands meest succesvolle pop-rockbands KANE heeft Indos aan het roer. Zanger en oprichter Dinand profileert zich nadrukkelijk als Indo en heeft in 2005 samen met Andy Tielman, de Indorock godfather himself, Indonesische klassiekers gespeeld tijdens een benefietconcert voor de Tsunami slachtoffers.
Het zijn Andy Tielman en zijn broers die beschouwd mogen worden als de belangrijkste peetvaders van de Nederlandse popmuziek. De Tielman Brothers produceerden in 1958 het eerst Rock and Roll nummer van Nederland. Zij waren de eerste Nederlandse rockband met internationale allure en inspireerden als voormannen van de Indorock-stroming een hele generatie Nederlandse muzikanten. Hun vakmanschap, virtuositeit en showmanship worden geroemd door onder meer meestergitarist Jan Akkerman van Focus (hij noemt Andy Tielman zijn leermeester), Barry Hay van de Golden Earring, Wally Tax en Herman Brood. Ook George Harrison herinnerde zich “Andy de Indoman” nog duidelijk uit de tijd dat de jonge Beatles in Hamburg speelden. Ondanks de afkeuring en tegenwerking van de Nederlandse gevestigde orde, bij monde van invloedrijke opiniemakers als Mies Bouman en Willem Duys, hebben de Tielman Brothers en hun mede-Indorock pioniers met de kleurrijke namen (de Blue Diamonds, de Crazy Rockers, de Black Dynamites) de basis gelegd voor de Nederlandse rock- en popmuziek. En zo werd Den Haag als ‘Weduwe van Indie’ ook ‘Beatstad’ van Nederland.
Van oudsher was ’s-Gravenhage de vestigingsplaats voor menig Indisch repatriant, wat ook zo goed is te herlezen in de boeken ‘Van oude menschen, de dingen, die voorbij gaan’ (1906) van Couperus en ‘Indische menschen in Holland’ (1890) van P.A. Daum. Bijna alle Nederlandse steden hebben wel een Indische buurt met straatnamen als de Celebesstraat of de Sumatraweg. Ook Arnhem en Nijmegen hadden de Indische reputatie en waren vol voorzieningen voor verlofgangers en (oud-)Indiëgangers. In Nijmegen bevond zich het Korps Koloniale Reserve van het KNIL met een militair hospitaal voor tropische ziekten en een arbeidsbureau voor veteranen. Rond Arnhem staan veel villas gebouwd door oud-KNIL officieren en natuurlijk Huize Bronbeek, nog steeds een tehuis voor veteranen, waar Oom Cor, de oudste ex-KNIL militair van 97 jaar, een beetje doof maar verder nog vief rondloopt. Bronbeek is daarnaast ook een Indisch museum en herinneringscentrum. Het is overgens makkelijk te vergeten dat al onze oude grachtengordels in feite gebouwd zijn op de winstgevende handelsrelatie met de gordel van smaragd. De Indische (goud-)aderlating die de Nederlandse Gouden Eeuw mogelijk maakte. Is dat koninklijk symbool van koloniale macht, de Gouden Koets niet gemaakt van hout en goud uit Java en ivoor uit Sumatra?
Cultureel antropoloog Dr. Peter Post van het NIOD schat dat er 1.5 tot 2 miljoen Nederlanders zijn met Indonesisch bloed. Dr. Peter van Zonneveld van de Rijksuniversiteit Leiden (Nederlandse cultuur en literatuur) stelt in zijn colleges dat zeker 5% van de Nederlandse cultuur Indisch invloeden heeft.
Tja, Tjalie zal wel eens gelijk kunnen hebben... zolang er levende monumenten worden gebouwd voor die onsterfelijke historie zal de Indo zich blijven manifesteren. Zolang kleinkinderen en achterkleinkinderen zich kunnen blijven herinneren zal er altijd iets overblijven van het gedeelde geheugen en kan er iets nieuws komen met evenveel bestaansrecht in Indisch Nederland. Een eigen invulling van een nieuwe generatie. De totale assimilatie van de Indo zal niet plaatsvinden bij de derde generatie en evenmin bij de vierde generatie en ik durf te wedden ook niet bij de daaropvolgende.