Op 31 januari 1938 kanongebulder, de geboorte van de Oranjetelg Beatrix, en ‘s morgens amper binnen op de HBS aan de Bleijenburg, mocht ik meteen naar huis en ben toen met vader in Scheveningen gaan flaneren op de boulevard. Vader was ambtenaar in de rang van hoofdcommies en fietste elke dag met paperassen op de bagagedrager naar het Departement Van Koloniën, geprezen om zijn kennis over Indische regelgeving en gebruiken. Moeder
volgde overdag een naaicursus ‘djait kledingnaaister’ om als bijverdienste een naaiatelier te kunnen beginnen; ze vond maatkleding maken, vermaken en verstellen rustgevend en ontspannend.
Op zondag ging ik met vader en moeder wandelen naar het Willemspark met zijn vele hofjes, de voorbijgangers zeiden dat ik een sierlijke slanke jongedame was met een scherp gezichtje, golvend donker haar en licht getinte, haast fluweelzachte huid ‘kulit langsep’ gelijkend op de kleur van de Indische langsepvrucht. Kennissen en vrienden noemden mij ‘Nonna Manis’ uit de Javastraat, een rank meisje in de bloei van het leven met haar achttien lentes, lief en verleidelijk. En vanuit de Javastraat liepen we de Surinamestraat in, ongetwijfeld een van de mooiste straten in Den Haag met zijn prachtige woningen en fraai ouderlijk huis van Louis Couperus, en dan doorwandelen naar het Bankaplein. Eén van de mooiste pleinen met vrijstaande villa’s uit eind 18de eeuw.
En op een zonnige lentedag ben ik op het plein een echte man tegengekomen van middelbare leeftijd met stralende ogen en mooie fijne handen. Hij had een karaktervolle uitstraling, een volwassen zelfvertrouwen en jeugdige
ontspannenheid, en ik ben voor de eerste keer hopeloos verliefd geworden, net twintig lentes. Maar, het gevoel van verliefdheid komt en gaat met schreden, onze verliefdheid heeft geen mogelijkheid gekregen te groeien tot een diepgaande genegenheid. We hadden een uitzichtloze liefdesverhouding: een getrouwde man die
zijn twee peuters niet kon verlaten en niet wil verlaten.
Nu sta ik hier na drie kortstondige verliefdheidrelaties, op mijn veertigste voor het raam, te staren over daken in alle mogelijke vormen en grijze tinten en naar een grauwe lucht met grijze wolken, en ik hoor stilletjes een sirene in de verte wegsterven, de buitenwereld in.