Gisteren was Noah, roepnaam No(otje), onze jongste kleinzoon, van net
1 jaar oud, gaan lopen. En wel alleen en zonder ondersteuning van volwassen
mensenhanden, op het wandelpad langs een asfaltweg. Een enorme verkeersdrukte in
de vroege namiddag: wagens, brommers, fietsers, haastig en snel.
Ik zag voor het eerst de vreemde pasjes, buiten, van No. Ik vond het een vreemde manier van
lopen - in huis niet opgevallen - en ik vroeg mij af of het aan zijn schoentjes
zou kunnen liggen, of zijn korte nog niet sterke beentjes, of was het gewoon
zijn jonge leeftijd? Hij stond en liep immers al met 11 maanden, hij moet
nog goed leren lopen.
Hij is nog klein en staat niet stevig genoeg op zijn beentjes om zonder hulp de smalle treden van de stoep op te lopen. En toch daar ging hij, onverwachts, en wel richting de drukke straat: ‘Gevaarlijk, niet vallen, niet vallen.’ In een flits zag ik de schoentjes die tegen en over elkaar stappen en
dacht in stilte: ‘Ingrijpen!’ Te laat, hij viel op zijn ‘snoeterd’, op zijn tere
fijne zachte huid op zijn gezicht. Precies onder zijn ooghoeken zaten behoorlijke
schrammen, een beetje bloed… een beetje veel…? Slechts schrammetjes onder de ogen,
gelukkig. Een huilbui.
Ik vond het sneu voor het kleine mannetje van een jaar,
zijn eerste stapjes buiten en gelijk al over de grond struikelen, de val heeft merkbaar
pijn gedaan, geschrokken. Hoewel? Het dapper mannetje die te snel zelfstandig
wil lopen, eigenlijk een beetje te snel naar mijn gevoel ‘langer klein en
knuffel blijven’, stond op en liep verder. Opgroeien is immers lopen, vallen en
opstaan. Oma Whawa nam No(-otje) toch even in haar armen om te troosten - kusje
erop. Ze zei: “Lopen.”